Het is 9 oktober 1969. In de Amsterdamse Schouwburg zien twee regie-studenten van de Amsterdamse Toneelschool de première van Shakespeares ‘De Storm’ door de Nederlandse Comedie. “Waardeloos en burgerlijk” vonden ze de uitvoering en dat lieten ze weten ook. Tijdens het slotapplaus gooiden ze rotte tomaten naar het toneel. Niemand werd geraakt. Sterker nog, de tomaten werden nauwelijks opgemerkt. De tomatengooiers Lien Heyting en Ernst Katz hebben een andere versie. Hoe het ook zij, die avond werd Aktie Tomaat als protestbeweging geboren, met het gevolg dat aan onze theatergeschiedenis een nieuw hoofdstuk zou worden toegevoegd.
elitair en vastgeroest
Niet alleen toneelschoolstudenten waren ontevreden over het vastgeroeste toneelbestel, ook (vooral jonge) acteurs waren gefrustreerd. Geen wonder. Er was nauwelijks ruimte voor nieuwe toneelgroepen die wilden experimenteren met vorm en inhoud. Het waren de grote gezelschappen die de scepter zwaaiden en de subsidies onderling verdeelden. Repertoirekeuze (veelal klassiekers) en regie speelden op safe en waren niet maatschappelijk betrokken. Toneel was een elitaire aangelegenheid, een gesloten bastion. Dat moest veranderen, temeer omdat ook het publiek zijn interesse voor deze vorm van toneel leek te verliezen.
grote gevolgen
In september 1970 wordt Aktie Tomaat officieel opgeheven, maar de gevolgen waren groot. Dat het protest een doorslaand succes kon worden, is mede te danken aan Marga Klompé, toenmalig minister van cultuur, die de signalen al snel vertaalde in wetgeving en niet schroomde om diep in de geldbuidel te tasten. Het subsidiestelsel ging op de schop en er kwam ruimte voor nieuwe gezelschappen met een meer experimenteel karakter.
roep om kleine theaterzaal
Stadschouwburg Utrecht wilde aanhaken bij deze nieuwe ontwikkelingen. Toneelgroep Centrum, een vaste bespeler, hielp een handje. Het gezelschap wenste meer ruimte voor modern theater met gedurfd eigentijds repertoire. Dergelijk theater zou het beste uitgevoerd kunnen worden in kleinere theaterruimtes, met een vlakke speelvloer (zonder podium) waar de afstand tussen spelers en publiek tot een minimum zou zijn teruggebracht. Kortom, in de schouwburg zou een kleine theaterzaal moeten komen.
feestzaal biedt uitkomst
Gunstig voor de ontwikkeling van het moderne theater was ook dat in 1970 Paul Verbist werd aangesteld als nieuwe directeur van de Stadsschouwburg. Verbist bleek deze nieuwe theatervorm een warm hart toe te dragen en stond niet afwijzend tegenover een tweede zaal voor experimenteel toneel dat nieuw publiek zou trekken. De feestzaal met de blauwe gordijnen op de tweede verdieping moest eraan geloven en werd verbouwd en omgedoopt tot ‘Blauwe Zaal’. De feestelijke opening vond plaats in 1976 met ‘Spiegels’ van Toneelgroep Centrum.
‘We gingen naar de Stadsschouwburg met zeven tomaten in een bruinpapieren zakje’, schrijft Lien Heyting in 1992 in De Gids. ‘“Als we het een slechte voorstelling vinden, gaan we gooien”, zo had ik afgesproken met Ernst Katz, een klasgenoot op de regieafdeling. We zaten met de tomaten in de zaal. In mijn klamme handen voelde ik ze zachter worden. De pauze kwam, de laatste twee bedrijven. Ik zag niets meer. De opwinding van de scholier die zojuist de stoel van de leraar met boter heeft ingesmeerd, had zich van me meester gemaakt. Er moest gegooid worden! En we gooiden, de eerste tomaat ging naar hoofdrolspeler Han Bentz van den Berg. Raak.”
prijsvraag
Een groep Nederlandse componisten eiste aan het eind van de jaren 60 meer waardering voor avantgardistische modern-klassieke muziek. Weet jij welke naam hun acties kreeg? Stuur je antwoord voor 16 april 2021 naar actie@ssbu.nl en maak kans op een tas, gemaakt van een van onze kleurrijke geveldoeken.
Geraadpleegde bronnen: ‘Een Bolwerk voor de muzen, 50 jaar Stadsschouwburg Utrecht door Rob van Gaal; ‘Licht, ruimte en beweging - 75 jaar Stadsschouwburg’ door Martine Bakker. Met dank aan Het Utrechts Archief.