In gesprek met schrijver Jibbe Willems

“Met woorden moet ik werelden oproepen bij het publiek, de verbeelding aanzetten, dus de tekst moet beeld worden”

 

 

lees meer

 
Jibbe Willems, een van de beste en meest productieve toneelschrijvers van dit moment, schreef de tekst voor de voorstelling ‘Erik of het klein insectenboek’. Het originele verhaal van Godfried Bomans stamt uit 1941 - nota bene net zo oud als de Stadsschouwburg. Willems bewerkte het tot een hyperactuele, spannende én humoristische toneeltekst. Hoe doe je zoiets? We vroegen het aan de schrijver zelf.

Wat is het verschil tussen een schrijver en een toneelschrijver?

Ik beschouw toneel als staande poëzie; staand omdat er actie in de gesprekken zit, poëzie omdat personages niet gebonden zijn aan dagelijkse (saaie) standaardtaal. Theater gaat over de verbeelding, geloofwaardigheid zit hem niet in realisme, maar in overtuiging. En naast de betekenis van taal werk ik ook met muzikaliteit en ritme van taal; niet alleen wát er gezegd wordt, maar ook hóe het gezegd wordt is van belang.  

 

Daarnaast is theater dynamisch, het heeft actie nodig, ook in de taal. Voor beschrijvingen, die in romans pagina’s door kunnen gaan, is op het toneel zelden plaats. Het gesprek tussen personages, de dialoog, moet iets teweegbrengen; er moet handeling in de taal zitten.

Denk je bij het schrijven van een toneelstuk in tekst of in beelden?

Taal is mijn wapen en mijn schild. Met woorden moet ik werelden oproepen bij het publiek, de verbeelding aanzetten, dus de tekst moet beeld worden.  

 

Als je mag kiezen: liever een bestaande tekst bewerken of oorspronkelijk nieuw werk schrijven?

Ik hou ervan aan veel verschillende dingen te werken. Ik schrijf teksten voor volwassenen en voor jeugd, voor grote en voor kleine zaal, voor opera of monologen. Ook vertaal ik stukken en ik bewerk boeken, films en repertoire voor toneel. Al deze verschillende werkzaamheden bieden mij een ander en telkens nieuw perspectief op schrijven en toneel en van ieder project leer ik weer nieuwe dingen. Het werk inspireert elkaar. Dus als ik mag kiezen zou ik dit blijven doen, verschillende vormen blijven onderzoeken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kun je een toneeltekst zien als een ‘eindproduct’? Of is een tekst pas ‘af’ als hij is geënsceneerd?

Zoals water tegelijkertijd ijs en nevel kan zijn, alle drie hetzelfde en alle drie anders, bestaat een toneeltekst ook in verschillende gedaanten. Een stuk is een autonoom literair werk, een eindproduct op papier. En tegelijkertijd is een stuk een halffabricaat dat met iedere nieuwe enscenering een nieuwe zeggingskracht kan krijgen – de tekst is immers maar een onderdeel van de voorstelling. 

Dit gezegd hebbende is het natuurlijk de ambitie van elk stuk om opgevoerd te worden. Toneel doet het beter op de planken dan in een kaft. Liever staand dan liggend!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Schrijf je alleen of samen met de regisseur? In dit geval: hoe vaak gaat zo’n tekst heen en weer tussen jou en Noël?

Toneel is samenwerking. Ik schrijf alleen, maar ik laat mij inspireren door regisseur en dramaturg. En bij een bewerking natuurlijk door het werk waarop ik mij baseer. In zo’n samenwerking hebben we intensieve gesprekken vooraf, om te onderzoeken welke richting we op willen gaan en wat ons enthousiast maakt aan de voorstelling die we voor ogen hebben. Naar aanleiding van die gesprekken schrijf ik een eerste voorstel, waarna we doorpraten en doorfantaseren. Met Noël, en de fantastische dramaturge Martine Manten, heb ik al veel vaker samengewerkt en de samenwerking wordt telkens hechter en dieper. Je gaat op zoek naar gezamenlijke gektes, drijfveren, misschien ook woedes en angsten. En daar probeer ik woorden aan te geven.

 Je hebt nu een verhaal bewerkt uit 1941. Hoe maak je zo’n gedateerde tekst actueel?

Toneel gaat voor mij altijd over de verhouding van personages tegenover elkaar en tegenover de wereld. ‘Erik of het klein insectenboek’ gaat daar natuurlijk ook over, alleen is de wereld nogal veranderd in de afgelopen tachtig jaar en ook de sociale structuren waarin mensen zich begeven. Bomans’ wespen zijn bijvoorbeeld adellijke wezens die zich ver verheven voelen boven de andere insecten. Die adel is misschien wat gedateerd, maar figuren die zich verheven voelen boven anderen, die het beter hebben en neerkijken op anderen die het niet goed hebben, dat is natuurlijk nog altijd aan de hand.

Daarnaast biedt een boek dat zich afspeelt in de insectenwereld, in een tijd waarin insectensterfte en klimaatverandering urgente thema’s zijn, natuurlijk veel mogelijkheden voor actuele aanknopingspunten zonder al te veel te moeten forceren. Actualiseren gaat voor mij niet eens over het gewild ‘hip en nu’ maken van een tekst, maar over het herkennen van menselijke thema’s en worstelingen – en dan zie je toch al snel dat mensen, of het nu tweeduizend jaar geleden, tachtig jaar geleden of over twee weken is, in de kern toch mensen blijven, met al hun geluk en al hun problemen.

 Heb je personages toegevoegd?

Jazeker! Ik heb vuurwantsen toegevoegd. Prachtige beestjes. Op hun dekschild staat in rood en zwart een soort krijgsmasker getekend. Ze gaan stinken als er gevaar dreigt. De insectenwereld zoals ik hem geïnterpreteerd heb, is in verval en uit angst hanteren ze een streng toelatingsbeleid. De vuurwantsen zijn de militaire politie van het plantsoentje.  

 

Ook heb ik een activistisch lieveheersbeestje toegevoegd, een kakkerlak die zich liever poeperloep laat noemen, een eendagsvlieg die van het leven wil genieten en nog zeker een handvol andere personages. Maar wees gerust, de slak, de wespen, spin, worm en doodgravertjes ontbreken zeker niet!

 

Hoe geef je een personage een eigen kleur en stem?

De manier waarop een personage praat, zegt iets over het karakter van dat personage of over de wereld waarin hij zich begeeft. Wat taal betreft, is vorm inhoud. Ik denk dus altijd na over de manier waarop personages zich uitdrukken. Erik bijvoorbeeld, is in het begin een wat nukkig joch, en heeft de afgebeten spraak van prepubers. Boeiuh!  

 

Of de slak; in mijn bewerking de beheerder van het opvangcentrum waar veel insecten terechtkomen. Het is een zeer gestrest figuur, loopt constant achter de feiten aan (wat voor een slak niet zo vreemd is) en maakt zich daar grote zorgen over. In contrast met zijn fysieke traagheid, spreekt hij heel snel, breekt zinnen af om aan nieuwe te beginnen en springt van de hak op de tak omdat zijn gedachtes altijd zijn woorden inhalen.

En Vlinder, een prachtig schepsel dat zichzelf heeft uitgevonden, heeft een eigen taal samengesteld, buiten alles wat men gewend is – want Vlinder staat ook buiten alles wat men gewend is. Zo heb ik ieder insect een eigen uitdrukkingswijze proberen mee te geven.

foto’s insecten: Wirestok on Freepik


In gesprek met Jibbe Willems

5/15
Klik op het menu voor inhoud en andere functies.

Gebruik de pijlen aan de zijkant om door het magazine te bladeren.
Loading ...